Bijbelboeken
Psalmen 73:1-28
Troost voor de vromen bij het geluk der goddelozen
- Een psalm van Asaf. Immers is God Israel goed, dengenen, die rein van harte zijn.
- Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten.
- Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede.
- Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris.
- Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd.
- Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad.
- Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven.
- Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte.
- Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde.
- Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt,
- Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste?
- Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.
- Immers heb ik te vergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen.
- Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.
- Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen.
- Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen;
- Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte.
- Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen.
- Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen!
- Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten.
- Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd,
- Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U.
- Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat;
- Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.
- Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!
- Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
- Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert;
- Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere Heere, om al Uw werken te vertellen.
Ga naar hoofdstuk 72 of hoofdstuk 74.
Bekijk de berijmde versie van Psalm 73.