Bijbelboeken
Psalmen 137:1-9
Klacht der Joden in Babel
- Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion.
- Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn.
- Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden, en zij, die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt ons een van de liederen Sions;
- Wij zeiden: Hoe zouden wij een lied des Heeren zingen in een vreemd land?
- Indien ik u vergeet, o Jeruzalem! zo vergete mijn rechterhand zichzelve!
- Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap!
- Heere! gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe!
- O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt.
- Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.
Ga naar hoofdstuk 136 of hoofdstuk 138.
Bekijk de berijmde versie van Psalm 137.