Bijbelboeken
Psalmen 129:1-8
De gemeente Gods vervolgd, maar niet uitgeroeid
- Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israel;
- Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht.
- Ploegers hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen.
- De Heere, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen.
- Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.
- Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt;
- Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm;
- En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des Heeren zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des Heeren.
Ga naar hoofdstuk 128 of hoofdstuk 130.
Bekijk de berijmde versie van Psalm 129.