Psalmen 32:1-11
Boetpsalm
Een onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.
Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.
Welgelukzalig is de mens, dien deToen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.
Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela.
Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela.
Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor denHierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken.
Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela.
Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.
Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake.
Heere vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen.
De goddeloze heeft veel smarten, maar die op denHeere, en verheugt u, gij rechtvaardigen! en zingt vrolijk, alle gij oprechten van harte!
Verblijdt u in den