Bijbelboeken
Psalmen 32:1-11
Boetpsalm
- Een onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.
- Welgelukzalig is de mens, dien de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.
- Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.
- Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela.
- Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela.
- Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken.
- Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela.
- Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.
- Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake.
- De goddeloze heeft veel smarten, maar die op den Heere vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen.
- Verblijdt u in den Heere, en verheugt u, gij rechtvaardigen! en zingt vrolijk, alle gij oprechten van harte!
Ga naar hoofdstuk 31 of hoofdstuk 33.
Bekijk de berijmde versie van Psalm 32.