Bijbelboeken
Job 26:1-14
Job verheerlijkt Gods majesteit
- Maar Job antwoordde en zeide:
- Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
- Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
- Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?
- De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners.
- De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
- Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
- Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.
- Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.
- Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.
- De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.
- Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.
- Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen.
- Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Ga naar hoofdstuk 25 of hoofdstuk 27.