Bijbelboeken
Job 37:1-24
Slot van Elíhu's rede
- Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats.
- Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, dat uit Zijn mond uitgaat!
- Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde.
- Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden.
- God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet.
- Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot den plasregen des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen.
- Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks.
- En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen.
- Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude.
- Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede wateren verstijfd worden.
- Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts.
- Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.
- Hetzij dat Hij die tot een roede, of tot Zijn land, of tot weldadigheid beschikt.
- Neem dit, o Job, ter ore; sta, en aanmerk de wonderen Gods.
- Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?
- Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?
- Hoe uw klederen warm worden, als Hij de aarde stil maakt uit het zuiden?
- Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?
- Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.
- Zal het Hem verteld worden, als ik zo zou spreken? Denkt iemand dat, gewisselijk, hij zal verslonden worden.
- En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;
- Als van het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit!
- Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.
- Daarom vrezen Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte aan.
Ga naar hoofdstuk 36 of hoofdstuk 38.