Bijbelboeken
Job 17:1-16
- Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij.
- Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn oog in hunlieder verbittering?
- Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde.
- Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen.
- Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten.
- Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld; zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht.
- Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw.
- De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken;
- En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen.
- Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze.
- Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten.
- Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij den ondergang vanwege de duisternis.
- Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.
- Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte: Mijn moeder, en mijn zuster!
- Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?
- Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen zal.
Ga naar hoofdstuk 16 of hoofdstuk 18.