Bijbelboeken
Job 36:1-33
Vervolg Elíhu's rede
- Elihu ging nog voort, en zeide:
- Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn.
- Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper gerechtigheid toewijzen.
- Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u.
- Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten.
- Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.
- Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.
- En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;
- Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;
- En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
- Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.
- Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.
- En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.
- Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.
- Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.
- Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.
- Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.
- Omdat er grimmigheid is, wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou afbrengen.
- Zou Hij uw rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn; of enige versterkingen van kracht?
- Haak niet naar dien nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden.
- Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in dezen verkoren hebt, uit oorzake van de ellende.
- Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij?
- Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?
- Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen.
- Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre.
- Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.
- Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijn damp uitgieten;
- Welke de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.
- Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hutte?
- Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee bedekt Hij.
- Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede.
- Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt.
- Daarvan verkondigt Zijn geklater, en het vee; ook van den opgaanden damp.
Ga naar hoofdstuk 35 of hoofdstuk 37.