Bijbelboeken
Job 28:1-28
Job verklaart, dat de wijsheid alleen van God komt
- Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten.
- Het ijzer wordt uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten.
- Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods.
- Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg.
- Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware.
- Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud.
- De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien.
- De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan.
- Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om.
- In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.
- Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht.
- Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?
- De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.
- De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij.
- Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
- Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier.
- Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
- De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen.
- Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden.
- Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?
- Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen.
- Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord.
- God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats.
- Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen.
- Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate;
- Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen;
- Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze.
- Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des Heeren is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.
Ga naar hoofdstuk 27 of hoofdstuk 29.