- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- 57
- 58
- 59
- 60
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- 66
- 67
- 68
- 69
- 70
- 71
- 72
- 73
- 74
- 75
- 76
- 77
- 78
- 79
- 80
- 81
- 82
- 83
- 84
- 85
- 86
- 87
- 88
- 89
- 90
- 91
- 92
- 93
- 94
- 95
- 96
- 97
- 98
- 99
- 100
- 101
- 102
- 103
- 104
- 105
- 106
- 107
- 108
- 109
- 110
- 111
- 112
- 113
- 114
- 115
- 116
- 117
- 118
- 119
- 120
- 121
- 122
- 123
- 124
- 125
- 126
- 127
- 128
- 129
- 130
- 131
- 132
- 133
- 134
- 135
- 136
- 137
- 138
- 139
- 140
- 141
- 142
- 143
- 144
- 145
- 146
- 147
- 148
- 149
- 150
Psalmen 69:1-36
Gebed om redding uit martelaarschap
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Schoschannim. (69:2) Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel. (69:3) Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij. (69:4) Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God. (69:5) Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven. (69:6) O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen.Heere der heirscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels! (69:7) Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, (69:8) Want om Uwentwil draag ik versmaadheid; schande heeft mijn aangezicht bedekt. (69:9) Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. (69:10) Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen. (69:11) En ik heb geweend in het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot allerlei smaad. (69:12) En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden. (69:13) Die in de poort zitten, klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen, die sterken drank drinken.Heere; er is een tijd des welbehagens, o God! door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils. (69:14) Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o (69:15) Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken; laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepten der wateren. (69:16) Laat de watervloed mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij niet toesluiten.Heere, want Uw goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid Uwer barmhartigheden. (69:17) Verhoor mij, o (69:18) En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast U, verhoor mij. (69:19) Nader tot mijn ziel, bevrijd ze; verlos mij om mijner vijanden wil. (69:20) Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande; al mijn benauwers zijn voor U. (69:21) De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. (69:22) Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven. (69:23) Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding tot een valstrik. (69:24) Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen. (69:25) Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan. (69:26) Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner. (69:27) Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden. (69:28) Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid. (69:29) Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. (69:30) Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek. (69:31) Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken.Heere aangenamer zijn dan een os, of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt. (69:32) En het zal den (69:33) De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven.Heere hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet. (69:34) Want de (69:35) Dat Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeen, en al wat daarin wriemelt. (69:36) Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten; (69:37) En het zaad Zijner knechten zal haar beerven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen.