Johannes 10:1-21
Gelijkenis van den goeden Herder
- Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
- Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
- Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
- En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
- Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen.
- Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.
- Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
- Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.
- Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.
- De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
- Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen.
- Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen.
- En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
- Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.
- Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen.
- Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en een Herder.
- Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme.
- Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen, en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.
- Er werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil.
- En velen van hen zeiden: Hij heeft den duivel, en is uitzinnig; wat hoort gij Hem?
- Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; kan ook de duivel der blinden ogen openen?
Ga naar hoofdstuk 9 of hoofdstuk 11.