Bijbelboeken

Deuteronomium 15:1-6

Van het vrijheidsjaar

Ten einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken. Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den Heere een vrijlating heeft uitgeroepen. Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten; Alleenlijk, omdat er geen bedelaar onder u zal zijn; want de Heere zal u overloediglijk zegenen in het land, dat u de Heere, uw God, ten erve zal geven, om hetzelve erfelijk te bezitten; Indien gij slechts de stem des Heeren, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, dat gij waarneemt te doen al deze geboden, die ik u heden gebiede. Want de Heere, uw God, zal u zegenen, gelijk als Hij tot u heeft gesproken, zo zult gij aan vele volken lenen; maar gij zult niet ontlenen; en gij zult over vele volken heersen; maar over u zullen zij niet heersen.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet