Deuteronomium 11:1-32
Op deze pagina:
Mozes vermaant Israël opnieuw Gods geboden te onderhouden
Heere, uw God, liefhebben, en gij zult te allen dage onderhouden Zijn bevel, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, en Zijn geboden. Daarom zult gij den Heeren, uws Gods, niet gezien hebben. Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten arm; En gijlieden zult heden weten, dat ik niet spreek met uw kinderen, die het niet weten, en de onderwijzing des Daartoe Zijn tekenen en Zijn daden, die Hij in het midden van Egypte gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte, en aan zijn ganse land;Heere verdeed hen, tot op dezen dag. En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaren, aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagenen; dat Hij de wateren van de Schelfzee boven hun aangezicht deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden; en de En wat Hij ulieden gedaan heeft in de woestijn, totdat gij gekomen zijt aan deze plaats. Daarboven, wat Hij gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen van Eliab, den zoon van Ruben; hoe de aarde haar mond opendeed, en hen verslond met hun huisgezinnen, en hun tenten, ja, al wat bestond, dat hun aanging, in het midden van gans Israel.Heeren, dat Hij gedaan heeft. Want het zijn uw ogen, die gezien hebben al dit grote werk des Houdt dan alle geboden, die ik u heden gebiede; opdat gij gesterkt wordt en inkomt, en erft het land, waarheen gij overtrekt, om dat te erven;Heere uw vaderen gezworen heeft, aan hen en aan hun zaad te geven; een land, vloeiende van melk en honig. En opdat gij de dagen verlengt in het land, dat de Want het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven, is niet als Egypteland, van waar gij uitgegaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met uw zaad, en bewaterdet met uw gang, als een kruidhof. Maar het land, waarheen gij overtrekt, om dat te erven, is een land van bergen en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels;Heere, uw God, bezorgt; de ogen des Heeren, uws Gods, zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. Een land, dat de Heere, uw God, lief te hebben, en Hem te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel; En het zal geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, die Ik u heden gebiede, om den Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren, en uw most, en uw olie inzamelt. En Ik zal kruid geven op uw veld voor uw beesten; en gij zult eten en verzadigd worden. Wacht uzelven, dat ulieder hart niet verleid worde, dat gij afwijkt, en andere goden dient, en u voor die buigt;Heeren tegen ulieden ontsteke, en Hij den hemel toesluite, dat er geen regen zij, en het aardrijk zijn gewas niet geve; en gij haastelijk omkomt van het goede land, dat u de Heere geeft. Dat de toorn des Legt dan deze mijn woorden in uw hart, en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen; En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat; En schrijft ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten;Heere uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde. Opdat uw dagen, en de dagen uwer kinderen, in het land, dat de Heere, uw God, liefhebbende, wandelende in al Zijn wegen, en Hem aanhangende; Want zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden, die ik u gebiede om die te doen, den Heere al deze volken voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en gij zult erfelijk bezitten groter en machtiger volken, dan gij zijt. Zo zal de Alle plaats, waar uw voetzool op treedt, zal de uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee, zal uw landpale zijn.Heere, uw God, zal uw schrik en uw vreze geven over al het land, waarop gij treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken heeft. Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de Ziet, ik stel ulieden heden voor, zegen en vloek:Heeren, uws Gods, die ik u heden gebiede; Den zegen, wanneer gij horen zult naar de geboden des Heeren, uws Gods, en afwijkt van den weg, dien ik u heden gebiede, om andere goden na te wandelen, die gij niet gekend hebt. Maar den vloek, zo gij niet horen zult naar de geboden des Heere, uw God, zal hebben ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizim, en den vloek op den berg Ebal. En het zal geschieden, als u de Zijn zij niet aan gene zijde van de Jordaan, achter den weg van den ondergang der zon, in het land der Kanaanieten, die in het vlakke veld wonen, tegenover Gilgal, bij de eikenbossen van More?Heere, uw God, u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten, en daarin wonen. Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven dat land, dat de Neemt dan waar te doen al de inzettingen en de rechten, die ik u heden voorstel.