Psalmen

Gezang 125:gezang/186/

1
Jeruzalem, gij schone stad,
hoe staat gij, Bruid, in mijn behagen?
Mijn ogen zijn van tranen nat,
mijn harte doet gij naar U jagen.

2
Hoe boven alle schoonheid schoon
ziet mijne ziel uw luister schijnen!
Met u te loven zwicht de toon
van mensenstem en serafijnen.

3
Schoon Vaderland, schoon Vaderland,
wat glorielicht omgeeft de trone
van God, mijn Heer, aan alle kant!
O, zalig, die u krijgt ten lone!

4
O Sion schoon, mij enig lief,
gij hebt geroofd mijn hart en zinnen,
maar zelfs uw roof doet mij gerief:
nu kan ik u alleen beminnen.

5
Nu roept mijn ziel: "Och Heer, wanneer,
wanneer toch zal 'k van d' aarde scheiden?
Naar U, mijn God, haak ik zo zeer,
al wil het vlees mij neerwaarts leiden!"

6
Ik ben hier in het tranendal,
de hoge Thabor is daar boven:
Heer, laat mij met der zaal'gen tal
uw majesteit eens eeuwig loven!

<- Gezang 124 | Gezang 125 | Gezang 126 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet