Psalmen

Gezang 35

1
Wie heeft op aard de prediking gehoord,
de prediking van 't vlees geworden Woord.
de Christus Gods, op Golgotha vermoord?
Wie durft geloven,
wie ziet in Hem Gods reddend' arm, van boven
tot hem gestrekt? Wie durft zijn kruis belijden,
wiens hart zich in de Lijdende verblijden,
met smaad bedekt?

2
Een rijsje, dat zo woest een storm bewoog,
een wortel uit de aarde, dor en droog,
had Hij gedaant' noch schoonheid voor het oog.
Als zij Hem zagen,
zo had Hij niets, dat d' ogen kon behagen.
Hij was veracht, d' onwaardigste der mensen!
Wie kon zich hem tot Zaligmaker wensen?
Hij was veracht.

3
O man van smart, dat ieder voor U kniel'!
Gij droeg aldus de krankheid onzer ziel;
't Was onze smart, die U ten dele viel;
ons overtreden
heeft U verwond; om d' ongerechtigheden,
door ons begaan, zijt G' in dit leed gekomen:
de tucht, die ons de vrede toe doet stromen,
die naamt Gij aan!

4
't Is heil wat uw verbrijzeling verkondt,
uw striemen zijn genezing onzer wond.
Wij dwaalden als verloren schapen rond,
elk op zijn paden,
de Heer heeft U met onze last beladen,
Gij hebt geboet! Niet Gij, slechts wij zijn schuldig,
maar Gij, Gij stort, gewillig en geduldig,
uw dierbaar bloed.

5
Gelijk een lam, dat stil ter slachtbank gaat,
gelijk een schaap zich zwijgend scheren laat,
zo deed G' uw mond niet open onder 't kwaad,
U overkomen.
God heeft U uit het oordeel weggenomen,
toen G' elke teug des bekers had gedronken,
en 't zondig volk gerechtigheid geschonken
in 's Heren oog.

6
Toen was 't volbracht, volbracht voor zondaars, Heer!
Gij boogt het hoofd tot uwe ruste neer,
geen oneer trof uw heilig lichaam meer,
geen smaad der bozen.
En schoon uw graf gesteld was bij godd'lozen,
God wreekt' uw recht. De liefd' en eerbied dragen
U van het kruis, en schreiend' ogen zagen
U weggelegd.

7
O Heiland, dus gefolterd door mijn kwaad,
o Heilig', om mijn schande dus gesmaad,
wat spruit er uit uw graf een heerlijk zaad
van eeuwig leven!
Hoe veler ziel heeft U uw God gegeven
voor d' eeuwigheid, om d' eeuwig' eer te delen,
U, die U tot een offer gaaft voor velen,
bij Hem bereid!

8
't Verloste volk verheft tot U zijn hart,
Rechtvaardige, die zonde voor hen werd:
het zegent al uw wonden, smaad en smert.
Gij hebt geleden
voor snoden, Gij voor vijanden gebeden,
Gij hebt gesmacht, moest alle laaf'nis derven,
hun ziel tot troost in leven en in sterven:
het is volbracht!

<- Gezang 34 | Gezang 35 | Gezang 36 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken