Psalmen

Gezang 280:gezang/46/

1
'k Wil U, o God, mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied.
Het zonlicht moge nederdalen,
maar Gij, mijn Licht, begeef mij niet.
Gij woudt mij met uw gunst omringen,
meer dan een vader zorgdet Gij,
Gij, milde bron van zegeningen;
zulk een ontfermer waart Gij mij.

2
Uw trouwe zorg wou mij bewaren,
uw hand heeft mij gevoed, geleid;
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Deez' avond roept mij na mijn zorgen
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank, reeds van de vroege morgen
zijt Gij mijn heil en hulp geweest.

3
Dank Vader, dank voor die genade,
die ik als zondaar niet verdien;
sloegt Gij naar 't recht mijn zonden gade,
waar zou ik uwe toorn ontvlien?
Maar ik behoef niet meer te vrezen:
Gij spreekt mij vrij om Jezus' bloed;
dit zal 't verslagen hart genezen,
en vrede schenken aan 't gemoed.

4
Laat uwe hand mij nu ook dekken,
'k verlaat m' op U, ook in de nacht.
U word', als Gij mij weer zult wekken,
opnieuw mijn lofzang toegebracht.
En zo ik nooit weer mocht ontwaken,
aan U beveel ik dan mijn geest,
om voor uw troon die rust te smaken,
die hier mijn uitzicht is geweest.

5
Ik weet, aan wien ik mij vertrouwe,
al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots waarop ik bouwe;
hij faalt niet, die uw heil verwacht.
Eens aan de avond van mijn leven
breng ik, van zorg en strijden moe,
voor elke dag, mij hier gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.

<- Gezang 279 | Gezang 280 | Gezang 281 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet