Psalmen

Gezang 264

1
Welzalig 't huis, o Heiland onzer zielen,
waar Gij de vreugd, waar Gij de vriend van zijt,
waar allen saam voor God als Vader knielen,
en aan zijn dienst zich ieder heeft gewijd.
Waar aller oog blijft aan uw wenken hangen,
waar aller hart voor U van liefde slaat,
waar aller mond U groot maakt met gezangen,
waar aller voet op uwe wegen gaat.

2
Welzalig, waar uw liefd', o Heer, de band is,
die man en vrouw ten nauwste saam verbindt!
Waar beider ziel op 't innigste verwant is,
daar ied're dag hen aan uw voeten vindt.
Waar zij in U zich eeuwig een gevoelen
en, vast aan U in lief en leed verkleefd,
geen hoger heil begeren noch bedoelen,
dan wat in U zijn bron en oorsprong heeft.

3
Welzalig 't huis, waar men de huw'lijkspanden
met biddend hart U, Heer, in d' armen draagt,
en van uw mild' en liefderijke handen
voor 't kinderhoofd reeds vroeg uw zegen vraagt.
Waar zij reeds vroeg zich om uw schoot verzaam'len
en luist'ren wat uw liefdestem verkondt.
Waar zij, hoe jong, reeds U het loflied staam'len,
dat Gij bereid hebt uit der kind'ren mond.

4
Welzalig 't huis, waar allen U vereren,
en wetend, dat uw oog hen gadeslaat,
hun arbeid doen als d' arbeid hunnes Heren,
uw naam ter eer en met een blij gelaat;
waar ieder werk met U wordt ondernomen,
en ied're taak, al wat hun hand verricht,
met heil'ge ernst getrouw wordt nagekomen:
de kleinste last, gelijk de zwaarste plicht!

5
Welzalig 't huis, dat rijk met vreugd gezegend,
U niet vergeet, maar zich in U verblijdt.
Welzalig 't huis, door ziekt' en smart bejegend,
als Gij, o Heer, daar Arts en Trooster zijt.
Dan zullen w' eens aan d' avond van ons leven
ontslapen in 't vertrouwen op uw kruis,
en 't aardse huis, ons hier ter woon gegeven,
verwiss'len met Gods heerlijk Vaderhuis.

ZONDAG:

<- Gezang 263 | Gezang 264 | Gezang 265 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken