Psalmen

Gezang 239

1
Mijn God, ik weet wel, dat 'k zal sterven,
ik ben een mens, die dra vergaat;
ik kan mij hier geen goed verwerven,
dat eeuwig mij ten dienste staat.
Toon mij in uw genade aan:
hoe kan ik zalig sterven gaan.

2
Ik weet niet, God, wanneer 'k zal sterven,
de dood bedreigt mij ieder uur;
een aarden vat valt licht aan scherven,
der bloemen bloei is kort van duur.
Maak daarom mij in deze tijd
reeds hier gereed voor d' eeuwigheid.

3
Mijn God, ik weet niet, hoe 'k zal sterven,
langs vreemde wegen gaat de dood;
licht kan de een het leven derven,
de ander gaat door grote nood.
Hoe ook mijn levenseinde zij,
niet zonder U! Blijf Gij nabij.

4
Mijn God, ik weet niet, waar 'k zal sterven,
en welke grond mijn lichaam dekt.
Maar doe mij uwe gunst beërven,
als Gij mij eens ten leven wekt.
Waar zou ik immers U ontgaan,
uw stem zal 'k zelfs in 't graf verstaan.

5
Getrouwe God, als 'k dan ga sterven
beveel 'k mijn geest in uwe hand:
ik zal met Christus 't leven erven
in 't overzijdse vaderland.
Is Hij nabij, 't is alles goed,
hoe, waar, wanneer ik sterven moet.

<- Gezang 238 | Gezang 239 | Gezang 240 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken