Psalmen

Gezang 238

1
Alle mensen moeten sterven,
alle vlees als gras vergaan,
al wat leeft moet eens verderven,
om vernieuwd weer op te staan.
Ook ons lichaam gaat verloren,
wil het eenmaal zijn herboren
tot de grote heerlijkheid,
die Gods kind'ren is bereid.

2
Daarom wil ik dit mijn leven,
als het mijne God behaagt,
willig aan Hem overgeven:
niet getreurd en niet geklaagd!
Want in Jezus' kruis en wonden
heeft Gods liefde mij gevonden,
en zijn lijden en zijn dood
zijn mijn troost in stervensnood.

3
Jezus is voor mij gestorven
en zijn dood is mijn behoud.
Hij heeft mij het deel verworven,
dat mij eeuwig heil ontvouwt.
Uit het bont gewoel beneden
stijg ik tot Gods hemelvrede,
waar ik schouwe t' allen tijd'
't wonder der Drievuldigheid.

4
Daar zal reine vreugde wonen,
waar veel duizenden in 't licht,
neigend voor de troon der tronen,
dienen voor Gods aangezicht.
Waar de stralend' eng'lenkoren
immer weer het lied doen horen:
"Heilig, heilig is de Heer,
d' aard' is vol van zijne eer!"

5
Waar de patriarchen wonen,
de profeten altemaal,
waar de twaalf apost'len tronen
in de wijde hemelzaal,
waar reeds zoveel duizend jaren
alle vromen, martelaren,
zich verzaam'len om de Heer
en Hem eeuwig brengen eer.

6
O Jeruzalem, hoe schone
blinkt uw gulden heerlijkheid!
O, wat liefelijke tonen
prijzen uwe zaligheid!
Ginder boven droom en dichten
blinkend pralen uwe lichten,
ginder gloort de grote dag,
die geen einde nemen mag.

7
O, reeds schouwden mijne ogen
al die rijke heerlijkheid!
Dra omhult mij in den hoge
't bruiloftskleed der eeuwigheid.
Dra zal ik de eerkroon dragen,
die mij Godes welbehagen
schenken zal die vreugdedag,
die geen einde nemen mag.

<- Gezang 237 | Gezang 238 | Gezang 239 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken