Psalmen

Gezang 227

1
Meester, men zoekt U wijd en zijd,
komend langs velerlei wegen.
Oud'ren gaan rustig wel bereid,
jongeren aarz'lend U tegen.
Zij 't vroeg of laat, zij 't dag of nacht,
eens vindt G' ons moed' in eigen kracht,
hunkerend naar uwe zegen.

2
Arts aller zielen, 't is genoeg,
als Gij ons neemt in uw hoede.
Genees de wond, die 't leven sloeg,
laat ons niet hoop'loos verbloeden.
Spreek slechts een woord, een woord met macht,
dan is voorbij der zonde nacht:
spreek, dan keert alles ten goede.

3
Heiland, Gij weet, hoe bange zorg
en twijfel ons vaak benauwen.
Van uw belofte zelf de borg,
vernieuwt G' ons wank'lend vertrouwen.
Gij maakt ons lichtend 's levens grond,
als G' ons vergunt de zaal'ge stond,
dat wij uw aanschijn aanschouwen.

4
Heeft onze mond U soms gesmaad,
toch heeft ons hart U gebeden.
Groten der aarde zag men laat
heim'lijk uw drempel betreden.
Hoogmoed, die voor geen wet zich buigt,
heeft, door uw machtwoord overtuigd,
U als zijn Meester beleden.

5
Ach, zie ons dwalen af en aan,
tastend in 't donker als blinden!
Zie, hoe der driften golven gaan,
dreigende ons te verslinden!
Verlos ons uit die nood zo bang,
bewerk des bozen ondergang,
dat hij ons zwakken niet binde!

6
Dankbaar geloofden, hoopten wij,
wat uw getuigen verkondden:
slechts onder uwe heerschappij
worden wij vrij van de zonde.
Daarom zoekt U elk mensenkind.
Zoek, Herder, mij, opdat ik vind.
Anders zo ga ik te gronde!

<- Gezang 226 | Gezang 227 | Gezang 228 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken