Psalmen

Gezang 137

1
Heilig, heerlijk Opperwezen,
die het groot heelal gebiedt,
alles moog' verdonk'ring vrezen,
maar dat vreest uw luister niet;
zitten wij in treurig duister,
nog behoudt dat eeuwig licht
al zijn glans en al zijn luister,
waardig aller lof en dicht.

2
Gij alleen zijt alles waardig,
wij, die stof zijn, niet met al;
alles zij ten dienst U vaardig,
of het sta, dan of het vall';
zo uw luister maar mag blinken,
doe dan vrij al wat Gij doet;
of wij drijven, of wij zinken,
wat Gij doet is altijd goed.

3
Diepe wijsheid zijn uw paden;
wijsheid zonder eind of paal
zijn, o hoge God, uw daden,
zijn uw wegen altemaal!
Zijn ze zuurheid, zijn ze zoetheid,
wij aanbidden, zwijgen stil,
want de wezenlijke goedheid
maakt het goed met dat zij 't wil.

4
Raad, die scheps'len nooit doorgronden,
raad, die 't al heeft vastgesteld,
en verordend heeft de stonden,
en de sterren heeft geteld,
o, wij bukken voor die wijze,
die verheven raad, die wis
al ons danken, al ons prijzen
meer dan alles waardig is.

<- Gezang 136 | Gezang 137 | Gezang 138 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken