Psalmen

Gezang 116

1
Door de nacht van strijd en zorgen
schrijdt de stoet der pelgrims voort,
zingend lied'ren van de morgen,
nu het nieuwe licht weer gloort.

2
Stralend wenken ons door 't duister
glansen van 't beloofde land.
Angsten wijken voor die luister,
en Gij grijpt de broederhand.

3
God is zelf vooraan geschreden.
Hij verlicht, verlost zijn volk,
baant het pad, dat wij betreden,
en verjaagt de donk're wolk.

4
Een is 't doelwit onzer gangen,
een 't geloof dat nooit versaagt,
een ons vurig heilsverlangen,
een de hoop, die naar God vraagt.

5
Een het lied, dat duizend lippen
heffen als met ene mond,
een de strijd, een de gevaren,
een het doel, in God gegrond.

6
Een is 't uitzicht van verblijden
aan de verre, eeuw'ge kust,
waar d' Almacht'g' ons heen wil leiden,
waar de ziel in vrede rust.

7
Voorwaarts dan, o reisgezellen!
Voort! Het kruis zij onze kracht.
Draagt zijn smaad en laat u stellen
in zijn dienst. Het moet volbracht!

8
Eens komt dan het groot ontwaken,
eens de zege op de dood.
Dan zal God een einde maken
aan ellend' en alle nood.

<- Gezang 115 | Gezang 116 | Gezang 117 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken