Psalmen

Gezang 109

1
"Waterstromen wil Ik gieten,"
spreekt de Heer, "op 't dorre land!"
Koele bronnen zullen vlieten
door 't verschroeide oosterzand;
waar nu pelgrims smachtend gaan,
zal een hof des Heren staan.

2
Nog drukt d' aard' een bange stonde,
duisternis voert nog gebied.
Nog doolt Israël in 't ronde,
vraagt naar zijne Koning niet,
maar zijn Koning vraagt naar hem!
Kom, verdoolde, hoor zijn stem!

3
's Heren heilwoord kan niet falen!
Als zijn Geest de hof doorwaait,
zal het lichten in de dalen,
rijpen wat de hoop nu zaait,
schiet het veld, nu naakt en dood,
volle halmen uit zijn schoot.

4
Toont u moedig, uitverkoor'nen,
doet Gods werk, maar in Gods kracht!
Leidt de blinden, redt verloor'nen
uit des afgronds bange nacht!
Roept heel Isrel tot de Heer,
tot de hoop der vaad'ren weer!

5
Brengt u d' aanvang luttel zegen,
mist volharding schijnbaar 't loon,
God zal onze arbeid wegen,
en 't gelove wacht de kroon.
Waakt en ijvert, bidt en strijdt!
Kent God niet zijn eigen tijd?

6
Isrels God! Verdrukt, verdreven
doolt uw oude bondsvolk voort:
voer het, door uw macht ontheven,
door der vrijheid morgenpoort.
Och, werd ook door ons aanschouwd,
hoe G' uw Sion, Heer, herbouwt!

7
Ziet, Hij komt eens met de wolken,
wie dan d' aard' als Koning groet!
Rijz' 't hosanna, jubelt volken,
strooit uw palmen voor zijn voet!
Christ'nen, Joden, Heid'nen saam
knielen dan in ene naam!

<- Gezang 108 | Gezang 109 | Gezang 110 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken