Psalmen

Gezang 104

1
Wachter op de heil'ge muren,
wachter, wijkt nog niet de nacht?
Ach, wij tellen rust'loos d' uren
tot ons d' ochtend tegenlacht,
als 't gesternte gaat verbleken,
als het duister is geweken,
en de zon op berg en dal
warme stralen werpen zal.

2
Ziet, vertoont zich in het donker
niet alreeds der bergen top,
gaat met zacht en rein geflonker
ginds de morgenster niet op?
Heid'nen houden op te dwalen
in de doodse schaduwdalen,
met ontsluierd aangezicht
groeten zij het rijzend licht.

3
Wie, o God van macht en sterkte,
moet niet opgetogen staan
over 't geen uw trouw bewerkte,
over uwe liefdedaan?
Hoe ontsluit uw hand de deuren!
Troost bereidt Gij hun, die treuren,
nu w' alom in 't heidenland
't kruis des Heren zien geplant.

4
Blijf, o God, in onze dagen
voortgaan met uw heerlijk werk!
Doe ons moedig stenen dragen
tot de opbouw uwer Kerk!
Geef ons met een rein vertrouwen
op een vaste grond te bouwen!
Niet van eigen doen en kracht,
slechts van U zij 't heil verwacht!

5
Welk een zegen zal ontspruiten
door de werken uwer hand!
Waar G' uw bronnen wilt ontsluiten,
groent alras het dorre land.
Alle volken zullen komen
en uw poorten binnenstromen,
knielen voor uw aangezicht,
juichen in uw eeuwig licht.

<- Gezang 103 | Gezang 104 | Gezang 105 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken