Richteren 13:8-23
Heere vuriglijk, en zeide: Och, Heere! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat we dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden. Toen aanbad Manoach den En God verhoorde de stem van Manoach; en de Engel Gods kwam wederom tot de vrouw. Zij nu zat in het veld, doch haar man Manoach was niet bij haar. Zo haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar man te kennen; en zij zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen, Welke op dien dag tot mij kwam. Toen stond Manoach op, en ging zijn huisvrouw na; en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt gij die Man, Dewelke tot deze vrouw gesproken hebt? En Hij zeide: Ik ben het. Toen zeide Manoach: Nu, dat Uw woorden komen; maar wat zal des knechtjes wijze en zijn werk zijn?Heeren zeide tot Manoach: Van alles, wat Ik tot de vrouw gezegd heb, zal zij zich wachten. En de Engel des Zij zal niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns voortkomt; en wijn en sterken drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten; al wat Ik haar geboden heb, zal zij onderhouden.Heeren: Laat ons U toch ophouden, en een geitenbokje voor Uw aangezicht bereiden. Toen zeide Manoach tot den Engel des Heeren zeide tot Manoach: Indien gij Mij zult ophouden, Ik zal van uw brood niet eten; en indien gij een brandoffer zult doen, dat zult gij den Heere offeren. Want Manoach wist niet, dat het een Engel des Heeren was. Maar de Engel des Heeren: Wat is Uw naam, opdat wij U vereren, wanneer Uw woord zal komen. En Manoach zeide tot den Engel des Heeren zeide tot hem: Waarom vraagt gij dus naar Mijn naam? Die is toch Wonderlijk. En de Engel des Heere. En Hij handelde wonderlijk in Zijn doen; en Manoach en zijn huisvrouw zagen toe. Toen nam Manoach een geitenbokje, en het spijsoffer, en offerde het op den rotssteen, den Heeren op in de vlam des altaars. Als Manoach en zijn huisvrouw dat zagen, zo vielen zij op hun aangezichten ter aarde. En het geschiedde, als de vlam van het altaar opvoer naar den hemel, zo voer de Engel des Heeren verscheen niet meer aan Manoach, en aan zijn huisvrouw. Toen bekende Manoach, dat het een Engel des Heeren was. En de Engel des En Manoach zeide tot zijn huisvrouw: Wij zullen zekerlijk sterven, omdat wij God gezien hebben.Heere lust had ons te doden, Hij had het brandoffer en spijsoffer van onze hand niet aangenomen, noch ons dit alles getoond, noch ons om dezen tijd laten horen, zulks als dit is. Maar zijn huisvrouw zeide tot hem: Zo de
Ga naar hoofdstuk 12 of hoofdstuk 14.