Bijbelboeken

2 Kronieken 20:12-20

Gezanten van Babel

O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U. En gans Juda stond voor het aangezicht des Heeren, ook hun kinderkens, hun vrouwen en hun zonen. Toen kwam de Geest des Heeren in het midden der gemeente, op Jahaziel, den zoon van Zecharja, den zoon van Benaja, den zoon van Jehiel, den zoon van Matthanja, den Leviet, uit de zonen van Asaf; En hij zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt de Heere tot ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet vanwege deze grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Gods. Trekt morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang van Ziz; en gij zult hen vinden in het einde des dals, voor aan de woestijn van Jeruel. Gij zult in dezen strijd niet te strijden hebben; stelt uzelven, staat en ziet het heil des Heeren met u, o Juda en Jeruzalem! Vreest niet, en ontzet u niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de Heere zal met u wezen. Toen neigde zich Josafat met het aangezicht ter aarde; en gans Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder voor het aangezicht des Heeren, aanbiddende den Heere. En de Levieten uit de kinderen der Kahathieten, en uit de kinderen der Korahieten, stonden op, om den Heere, den God Israels, met luider stem ten hoogste te prijzen. En zij maakten zich des morgens vroeg op, en togen uit naar de woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in den Heere, uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten, en gij zult voorspoedig zijn.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet