Bijbelboeken

2 Kronieken 11:1-15

Athália doodt het ganse koninklijke geslacht, en regeert over Juda

Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd en tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten oorlog, om tegen Israel te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan Rehabeam bracht. Doch het woord des Heeren geschiedde tot Semaja, den man Gods, zeggende: Zeg tot Rehabeam, den zoon van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse Israel in Juda en Benjamin, zeggende: Zo zegt de Heere: Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broederen; een ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden de woorden des Heeren, en zij keerden weder van tegen Jerobeam te trekken. Rehabeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda. Hij bouwde nu Bethlehem, en Etham, en Thekoa, En Beth-zur, en Socho, en Adullam, En Gath, en Maresa, en Zif, En Adoraim, en Lachis, en Azeka, En Zora, en Ajalon, en Hebron; dewelke in Juda en in Benjamin de vaste steden waren. En hij sterkte deze vastigheden, en leide oversten daarin, en schatten van spijs, en olie, en wijn; En in elke stad rondassen en spiesen, en sterkte ze gans zeer; zo was Juda, en Benjamin zijne. Daartoe de priesteren en de Levieten, die in het ganse Israel waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen. Want de Levieten verlieten hun voorsteden en hun bezitting, en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen hadden hen verstoten, van het priesterdom des Heeren te mogen bedienen. En hij had zich priesteren gesteld voor de hoogte, en voor de duivelen, en voor de kalveren, die hij gemaakt had.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet