Psalmen

Gezang 4

1
Op, op, die 't rijk bewonen,
uw Koning tegemoet,
wilt Hem uw trouw betonen,
die grote wond'ren doet.
Schaart samen, Christenmacht,
laat ons voor alle dingen
Hem ons hosanna zingen
met onbedwongen kracht.

2
Op, gij bedroefde kind'ren,
uw Koning is nabij,
uw angsten zullen mind'ren,
uw redder maakt u vrij.
Hoe bloeit nu nieuwe hoop,
vertroosting zal nu stromen:
in 't woord wil Christus komen,
in avondmaal en doop.

3
Op, op, gij zo gekwelden,
uw Koning is niet ver;
wie vreesden, worden helden,
hier straalt uw morgenster.
De Heer wil uwe nood
met nieuwe kracht verwinnen,
het dorre land ontginnen,
zijn macht bedwingt de dood.

4
Juicht in uw God, gij armen,
op wie uw harte hoopt,
tot door zijn groot erbarmen
uw beker overloopt.
Die alle schepsel voedt,
laat niet zijn kind ontberen:
wat mensen slechts begeren,
schenkt Hij in overvloed.

5
Juicht nu, trots al uw zorgen,
de Koning komt met macht;
ons, in zijn hart geborgen,
heeft Hij zo rijk bedacht.
Nu zullen angst en pijn
de tijd, die komt, ooit schaden,
daar God, door zijn genade,
ons doet zijn kind'ren zijn.

6
Op, op, met vlugge schreden
tot uwe Koning snelt,
die daar komt aangereden,
sterk, als een grote held.
Treedt allen nader dan,
uw Heiland te begroeten,
die alle leed verzoeten
en ons verlossen kan.

7
Gij schenkt met volle handen,
die zelve d' armoe draagt;
Gij maakt uzelf te schanden,
die steeds naar zondaars vraagt.
Wij willen al tezaam,
die 't al van U ontvingen,
U ons hosanna zingen,
en prijzen uwe naam.

<- Gezang 3 | Gezang 4 | Gezang 5 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken