Psalmen

Gezang 286

1
Heft uw ogen langs de velden,
nu de zomer 't aardrijk tooit;
ziet, hoe zij Gods trouw vermelden,
van zijn gaven overstrooid!
Hij, de milde zegenader,
aller scheps'len God en Vader:
Hij vergeet de zijnen nooit.

2
Hoort de blijde juichtoon galmen:
"Maaiers, gaat de sikkels slaan!"
Ziet, hoe buigen zich de halmen
met een vracht van goud belaan!
Gij, die hopend 't zaad ging zaaien,
moogt nu rijke garven maaien,
want de dag van d' oogst brak aan!

3
Zien wij menig plant versterven,
't zaad ras door de wind verwaaid,
moog' het zaad niet ras verderven,
thans weer in ons hart gezaaid!
Moog' de zomer van ons leven
God ter ere vruchten geven,
vruchten, die de hemel maait.

4
Zal een herfst ons zijn beschoren,
ach, wie zegt dat u of mij?
's Zomers velt de sikkel 't koren,
licht is d' oogsttijd ons nabij.
Vraagt dan in uw zomerdagen,
of uw akker vrucht ging dragen
en reeds wit om t' oogsten zij.

<- Gezang 285 | Gezang 286 | Gezang 287 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken