Psalmen

Gezang 285

1
Wat zijt Gij groot, wat zijt Gij goed!
Zo heffen w' aan met blij gemoed,
mildzeeg'nend Opperwezen!
Het feestkleed, dat weer 't aardrijk siert,
de schepping, die haar hoogtijd viert,
looft U, de Nooitvolprezen'!
Het groen, ontsprongen aan zijn knop,
hangt U ter eer zijn kransen op,
en beemd' en akkers bloeien.
En zou dan 't hart, in U verheugd,
U, die uw schepping kroont met vreugd,
niet dankend tegengloeien?

2
Het wintergraan, met zorg vergaard,
zonk met een stille beed' in d' aard',
uw adem hield het wakker;
en 't zaad is heerlijk opgegaan,
wij zien het langzaam rijpend graan
reeds golven langs de akker.
Voleindig wat uw hand begon,
schenk aan het zwellend ooft uw zon,
aan 't dorstig land uw regen,
en over 't evangeliezaad,
dat in ons hart ontkiemen gaat,
een milde Pinksterzegen.

3
Dies heffen w' aan, met blij gemoed:
wat zijt Gij groot, wat zijt Gij goed
en rijk in 't weldoen, Here!
Uw macht, die 't al tot aanzijn wenkt,
een nieuw gelaat aan 't aardrijk schenkt,
uw liefd' en macht zij d' ere!
O, mocht de nieuwe levensgloed,
die d' aard doordringt, ook ons gemoed
doorlout'ren en bezielen.
Dan rijst voor U, d' Alzegenaar,
op ied're plek het dankaltaar,
waarvoor w' aanbiddend knielen.

4
Hoe zwak ons staam'lend loflied zij,
reeds op deez' aarde juichen wij:
hoe heerlijk zijn uw werken!
Gij roept het leven uit de dood,
uw liefd', in Christus eind'loos groot,
vindt niet in 't stof haar perken.
Eens komt uw eeuw'ge lentedag,
veel schoner dan ons oog hier zag,
in zaal'ger stand en orden.
En 't scheppingslied wordt hemeltoon,
als 't machtwoord uitgaat van uw troon,
dat alles nieuw doet worden!

<- Gezang 284 | Gezang 285 | Gezang 286 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken