Psalmen

Gezang 217

1
Komt, laat ons voortgaan, kind'ren,
want d' avond is nabij!
Het stilstaan kan licht hind'ren
in deze woestenij.
Komt, sterkt opnieuw de moed,
de wandelstaf geheven,
om hemelwaarts te streven!
Zo wordt het einde goed.

2
Zij zal ons niet berouwen
de keus van 't smalle pad,
wij kennen de Getrouwe,
die ons heeft liefgehad.
Vest al uw hoop op Hem!
Dat ieder 't aangezichte
ginds naar de Godsstad richte:
daar ligt Jeruzalem!

3
Moog' ons de weg vermoeien,
oneffen zijn de baan,
waar scherpe distels groeien
en telkens kruisen staan:
daar is geen and're weg!
Wij volgen altijd verder
als schapen onze Herder
door struiken heen en heg.

4
Komt, broeders, voortgetreden!
Een gids gaat aan uw zij,
die, wank'len soms uw schreden,
staat met zijn hulp nabij.
Ziet, 't zonlicht schenkt ons moed,
alsof de trouwe blikken
eens vaders ons verkwikken:
voorwaar, wij hebben 't goed!

5
Wij reizen met elkander,
wij wand'len hand in hand;
d' een zij tot troost de ander
op weg naar 't Vaderland.
Zijn wij als broed'ren een,
geen strijd om beuzelingen,
daar eng'len ons omringen
en zweven voor ons heen!

6
Ziet g' een uit zwakheid vallen,
reikt hem de broederhand!
Men help' en schraag' steeds allen,
men snoer' de liefdeband!
Komt, sluit u vaster aan;
in eigen oog de kleinste,
word' elk ook graag de reinste,
op d' af te leggen baan!

7
Treedt moedig voorwaarts, kind'ren,
de reis kort op naar 't graf!
Wij zien de afstand mind'ren,
ras valt ons 't reiskleed af.
Nog slechts wat meerder moed,
wat rustiger en blijer,
van aardse banden vrijer,
gericht naar 't eeuwig goed!

8
Niet lang zal 't lijden duren,
draagt nog een poos uw kruis;
wellicht slechts weinig uren,
dan zijn wij eeuwig thuis:
verlost van zond' en pijn,
als wij met alle vromen
in 't huis des Vaders komen,
wat zal dat zalig zijn!

<- Gezang 216 | Gezang 217 | Gezang 218 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken