Psalmen

Gezang 208

1
Ik geloof in God de Vader,
die, almachtig, wijs en goed,
aard' en hemel heeft geschapen,
nog bestuurt en blijven doet.
Door Hem leef, beweeg m' en ben ik,
Hij beschikt en stuurt mijn lot;
dat blijf ik Hem toevertrouwen
als mijn Vader en mijn God.

2
Ik geloof in Jezus Christus,
d' eengeboren Zoon van God,
door wie alles is geworden,
't Woord bij God en zelf ook God.
'k Eer die Zoon, gelijk de Vader,
'k buig mij dankbaar voor Hem neer,
die mij vrijkocht en verloste,
Hem erken ik als mijn Heer.

3
Van de Heil'ge Geest ontvangen,
en geboren uit een maagd,
is Hij vlees voor ons geworden,
Hij zo diep voor ons verlaagd.
Hij, Gods Zoon in knechtsgestalte,
die zijn hemels rijk verliet,
om ons gans gelijk te worden,
enkel in de zonde niet.

4
Jezus, onze Zaligmaker,
leed vervolging, smaad en hoon;
God verzoende zich de wereld
door de kruisdood van zijn Zoon.
Onder Pontius Pilatus
heeft Hij onze schuld betaald,
is gestorven en begraven,
en ter helle neergedaald.

5
Hij verrees ten derden dage,
die de dood niet houden kon,
die door sterven en herleven
dood en graf en hel verwon.
Zo bleek Hij Gods Zoon te wezen,
zo is Hem ons heil betrouwd,
Hem, wiens sterven ons verzoende,
Hem, wiens leven ons behoudt.

6
Hij voer op ten hoogsten hemel;
door de heem'len doorgegaan,
aan Gods rechterhand gezeten,
nam Hij 't roer der schepping aan.
Zo werd Hij ten Heer en Christus,
door Gods eng'len toegejuicht,
't voorwerp van der mensen hulde,
voor wie eens 't heelal zich buigt.

7
Eenmaal zal Hij wederkomen,
eenmaal houdt Hij, 's mensen Zoon,
plechtig oordeel over allen,
richt Hij levenden en doon,
elk naar 't geen hij deed in 't lichaam;
zo beslist Hij ook mijn lot,
maar dit troost mij: Hij, mijn Rechter,
heeft mijn schuld betaald bij God.

8
Ik geloof van ganser harte
in de Heil'ge Geest, die Geest,
die Gods Kerk en heilgezanten
steeds ten Leraar is geweest;
die ook mij wil troosten, leiden,
en, betracht ik enig goed,
beide 't willen en het werken,
naar zijn welbehagen doet.

9
Ik geloof een Kerk, die heilig,
Christ'lijk is en algemeen,
in geloof en hoop en liefde,
en in zalig uitzicht een;
ook der heiligen gemeenschap,
samen een van zin en hart,
delend in elkanders vreugde,
delend in elkanders smart.

10
Ik geloof de schuldvergeving
enkel om des Midd'laars bloed;
in mijn eigen werk en waarde
is geen troost voor mijn gemoed.
Alles, alles is genade:
hoe strafschuldig ik ook zij,
ja, mijn Vader, ik gelove,
al mijn schuld vergeeft Gij mij!

11
Ik geloof, dat dit mijn lichaam,
schoon tot stof en as vergaan,
in de jongste aller dagen
weer verheerlijkt op zal staan;
dan onsterf'lijk, onvergank'lijk,
kent het geen verderfenis,
dan zal 't schoon en heerlijk wezen,
als mijns Heilands lichaam is.

12
Ik geloof een eeuwig leven,
mij door Jezus zelf bereid,
ongekende hemelvreugde,
ongestoorde zaligheid,
leven zonder ooit te sterven,
vreugde zonder eind of paal.
Zond' en dood, waar is uw prikkel,
graf, waar is uw zegepraal?

13
Eeuwig, onbegrijp'lijk wezen,
Vader, Zoon en Heil'ge Geest!
Leer mij daag'lijks meer U kennen,
U geloven allermeest!
't Heil van zondaars voert uw liefde
tot de allerhoogste top.
Amen, godd'lijk Evangelie!
Amen, zegt mijn ziel daarop.

<- Gezang 207 | Gezang 208 | Gezang 209 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken