Psalmen

Gezang 206

1
Mij naar alles stil te voegen,
hoe veracht en bitter 't schijn,
zonder woorden, met genoegen
aller knechten knecht te zijn,
nooit te pralen met mijn gaven,
nooit om mensenroem te slaven:
Heer, ik zoek bij U alleen
deze wijsheid met gebeen.

2
Leer mij stil op paden wand'len,
waar uw oog alleen mij ziet,
stil verdragen, zwijgend hand'len,
al ziet mij de wereld niet.
Jezus, Gij kunt door uw lering,
harten vormen tot bekering:
bron van ootmoed, leer Gij mij
stil, ootmoedig zijn als Gij.

3
God des need'rigen en stillen,
wien de deemoed 't meest behaagt,
die, wat G' ooit moogt doen of willen,
eenzaam doet of eenzaam draagt;
God van hen, die nimmer klagen,
als zij zware lasten dragen,
die, hoe hoog ook 't leed moog' gaan,
zwijgend d' ogen op U slaan.

4
God, Gij zijt mijn God, ik kniele,
vol van vreugd voor uwe troon,
Gij verkwikt, vertroost mijn ziele
in het aanschijn van uw Zoon.
Ja, Gij wilt genade geven,
dat ik stil voor U mag leven,
op mijzelve niet vertrouw,
maar steeds vaster op U bouw.

<- Gezang 205 | Gezang 206 | Gezang 207 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken