Psalmen

Gezang 176

1
Hoe zalig, Vader, is ons lot,
hoe onuitspreek'lijk 't heilgenot,
dat hier uw kind mag smaken,
dat zelfs in ramp en strijd U roemt
en U in Christus Vader noemt,
die alles wel zult maken,
die U zijn angst en noden klaagt,
en vol vertrouwen redding vraagt.

2
Wat heil voor Zondaars, welk een eer,
tot aller heren Opperheer
als kind te mogen spreken,
van Hem vertroosting, licht en kracht,
vertrouwend op zijn liefdemacht
eerbiedig af te smeken!
Zulk bidden in de grootste smart,
dat is reeds troost voor 't biddend hart.

3
Dat dan geen donker ogenblik
't kleinmoedig hart vervull' met schrik,
geen onheil ons doe wijken!
Neen, voor de troon, waar God ons wacht,
is raad en troost en moed en kracht:
welk hart zou dan bezwijken?
't Is God, die onze tranen kent,
en 't smekend kind zijn bijstand zendt.

4
Al brengt ons eigenwillig hart
ons vaak tot dwaasheid en in smart,
ver van Gods vaderogen,
Hij blijft een Vader, die vergeeft,
die vreugde in genade heeft,
een God vol mededogen,
die op het kinderlijk gebed
het angstig hart uit noden redt.

5
O Jezus, die de strijd volstreedt,
die lijdend bad en biddend leed,
wil Gij ons bidden leren!
Uw geest vuur' onze ijver aan.
die leer' ons tot de Vader gaan,
en Hem als Vader eren:
zo worden wij reeds hier bereid
voor 't eeuwig lied der dankbaarheid.

<- Gezang 175 | Gezang 176 | Gezang 177 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken