Psalmen

Gezang 139

1
God is mijn lied,
Hij is de God der krachten,
Heer is zijn naam, groot zijn zijn werken t' achten,
het gans heelal is zijn gebied.

2
Hij spreekt als Heer,
en wereldstelsels worden
Hij spreekt als Heer, en uit zijn stand en orden
keert alles tot het niet eens weer.

3
Zijn kleed is 't licht,
zijn keuze is de beste.
Hij heerst als God, en zijns zetels veste
is op de trouw en 't recht gesticht.

4
Oneindig rijk,
volzalig, nooit volprezen,
voor d' eeuwen God, om eeuwig God te wezen:
o Heer, wie is aan U gelijk!

5
Om mij in 't rond,
schept Hij mij rust en zegen,
Hij geeft mij kracht en hulp op al mijn wegen,
en mij en u kent Hij gegrond.

6
Hij kent ons hart,
ons wensen, bidden, smachten,
't kwaad dat wij doen, en 't goed dat wij betrachten,
en ijlt ter hulp in onze smart.

7
Niets, niets is 't mijn',
maar alles Gods geschenken;
mijn hart, o Heer, zal eeuwig aan U denken,
uw lof op mijne lippen zijn.

8
In bloem en halm
zien wij uw wijsheid pralen.
Gij hemel, zee, gij velden, bergen, dalen.
gij, ganse schepping, zijt zijn psalm!

9
Gij drenkt het land,
schenkt blijdschap allerwegen,
en koor'n en most, ja, Vader, alle zegen
ontvangen wij van uwe hand.

10
Valt hier op aard
geen mus, dan met uw wille,
Heer, dat mijn hart zich met de troost dan stille,
dat uwe zorg ook mij bewaart!

11
Zo God mij hoedt,
mijn schut en hulp wil wezen,
zo heb ik niets in 't groot heelal te vrezen,
want Hij maakt alle dingen goed.

<- Gezang 138 | Gezang 139 | Gezang 140 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken