Psalmen

Gezang 138

1
De Heer is God en niemand meer:
verheerlijkt Hem, gij vromen!
Wie is als aller scheps'len Heer
zo heerlijk, zo volkomen?
De Heer is groot, zijn naam is groot,
de luister zijner deugden groot,
oneindig groot zijn wezen.

2
Hij is en blijft al wat Hij is,
tot in all' eeuwigheden.
Wie zal zijns naam geheimenis
ontdekken, wie ontleden?
Wij mensen zijn van gist'ren, wij,
maar eer het aardrijk was, was Hij,
ja eerder dan de heem'len.

3
Zijn troon omringt een glansrijk licht,
te schitt'rend voor onz' ogen.
Zelfs eng'len dekken 't aangezicht,
aanbidden neergebogen.
Der heem'len boog omvat Hem niet,
Hij is onzichtbaar, 't schepsel ziet
Hem enkel in zijn werken.

4
Waar waren wij, had zijne kracht
ons niet gevormd ten leven?
Hij kent ons, kent al 't geen zijn macht
ooit aanschijn heeft gegeven.
Bij Hem is wijsheid en verstand,
bij Hem is sterkte, zijne hand
omspant en aard en hemel.

5
Hij is, hoe ver Hij schijnen moog,
nabij, waar w' ons bewegen.
Geen nacht bedekt ons voor zijn oog
Hij ziet al wat wij plegen.
Voor Hem verbergt geen duisternis;
de kiem zelfs der gedachten is
niet voor zijn oog verborgen.

6
Wie buiten U zal voor de val
deez' aard', o God, behoeden?
Wie buiten U dit gans heelal
altegenwoordig voeden?
Gij slaat de ganse schepping ga,
Gij zijt barmhartig, vol gena,
een Vader, een Ontfermer.

7
Gij zijt rechtvaardig, heilig, goed,
bij reinen wilt Gij wonen.
Hem, die uw wil met vreugde doet
zult G' ook met vreugde kronen.
Gij hebt d' onsterf'lijkheid alleen,
hoogst zalig zijt G' in eeuwigheen,
o rijke bron van vreugde!

8
Of, zou de gloed dier majesteit
mij zondaar ook verteren?
Neen, nu 't geloof uw heerlijkheid
in Christus mag vereren,
nu klinkt mijn lied: de Heer is groot,
de Heer is onuitspreek'lijk groot,
oneindig groot in liefde.

<- Gezang 137 | Gezang 138 | Gezang 139 ->

Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken