Dordtse Leerregels

Dordtse Leerregels: hoofdstuk 5

Hoofdstuk 5: Van de volharding der heiligen

In deel 1 zijn er 15 artikelen: artikel 2 t/m artikel 16.

In deel 2 zijn er 9 artikelen: artikel 1 t/m artikel 9.


Verwerping der dwalingen

De rechtzinnige leer verklaard zijnde, verwerpt de Synode de dwalingen dergenen:

  1. Die leren: Dat de volharding der ware gelovigen niet is een vrucht der verkiezing, of een gave Gods, door den dood van Christus verworven; maar een voorwaarde des nieuwen verbonds, die de mens vóór zijn beslissende , gelijk zij spreken, verkiezing en rechtvaardigmaking door zijn vrijen wil moet volbrengen. Want de Heilige Schrift getuigt dat zij uit de verkiezing volgt, en door de kracht des doods, der verrijzenis en der voorbidding van Christus den uitverkorenen gegeven wordt: De uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden , Rom. 11:7,. Insgelijks: Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? , Rom. 8:32-35,.

  2. Die leren: Dat God den gelovigen mens wel voorziet met genoegzame krachten om te volharden, en bereid is die in hem te bewaren, zo hij zijn ambt* , =plicht, doet; doch al is het nu ook dat alle dingen, die nodig zijn om in het geloof te volharden, en die God gebruiken wil om het geloof te bewaren, in het werk gesteld zijn, dat het dan nog altijd hangt aan het believen van den wil dat deze volharde of niet volharde. Want dit gevoelen bevat in zich een openbaar Pelagianisme; en terwijl het de mensen wil vrij maken, zo maakt het hen rovers van Gods eer; tegen de voortdurende overeenstemming der evangelische leer, die den mens alle stof van roemen beneemt, en den lof dezer weldaad aan de genade Gods alleen toeschrijft; en tegen de apostel, die getuigt: Dat het God is, Die ons ook zal bevestigen tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in den dag van onzen Heere Jezus Christus , 1 Kor. 1:8,.

  3. Die leren: Dat de ware gelovigen en wedergeborenen niet alleen van het rechtvaardigmakend geloof, insgelijks, van de genade en zaligheid ganselijk en tot het einde toe kunnen uitvallen, maar ook dikwijls metterdaad daarvan uitvallen en in der eeuwigheid verloren gaan. Want deze mening maakt de genade, rechtvaardigmaking, wedergeboorte, en voortdurende bewaring van Christus krachteloos, tegen de uitgedrukte woorden van den apostel Paulus: Dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn , Rom. 5:8, 9,. En tegen den apostel Johannes: Een iegelijk die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren , 1 Joh. 3:9,. En ook tegen de woorden van Jezus Christus: Ik geef Mijn schapen het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders , Joh. 10:28, 29,.

  4. Die leren: Dat de ware gelovigen en wedergeborenen kunnen zondigen de zonde tot den dood, of tegen den Heiligen Geest. Dewijl dezelfde apostel Johannes, nadat hij in het vijfde hoofdstuk van zijn eersten Zendbrief, vers 16 en 17, van degenen, die tot den dood zondigen, gesproken had, en verboden had voor hen te bidden, terstond in het 18e vers daarbij voegt: Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is; niet zondigt , versta: met zulke zonde,; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet , 1 Joh. 5:18,.

  5. Die leren: Dat men geen zekerheid van de toekomende volharding in dit leven kan hebben zonder bijzondere openbaring. Want door deze leer wordt de vaste troost der ware gelovigen in dit leven weggenomen, en de twijfeling der pausgezinden in de Kerk weder ingevoerd; terwijl de Heilige Schrift deze zekerheid telkens afleidt, niet uit een bijzondere en buitengewone openbaring, maar uit de eigen merktekenen der kinderen Gods, en uit de zeer standvastige beloften Gods. Inzonderheid de apostel Paulus: Geen schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere , Rom. 8:39,. En Johannes: Die Zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij dat Hij in ons blijft, namelijk uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft , 1 Joh. 3:24,.

  6. Die leren: Dat de leer van de verzekerdheid der volharding en der zaligheid uit haar eigen aard en natuur een oorkussen des vleses is, en voor de godvruchtigheid, goede zeden, gebeden en andere heilige oefeningen schadelijk; maar dat het daarentegen prijselijk is daaraan te twijfelen. Want dezen betonen dat zij de kracht der Goddelijke genade en de werking des inwonenden Heiligen Geestes niet kennen. En zij wederspreken den apostel Johannes, die het tegendeel met uitgedrukte woorden leert in zijn eersten Zendbrief: Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. En een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. , 1 Joh. 3:2, 3,. Daarenboven worden dezen wederlegd door de voorbeelden van de heiligen, zo des Ouden als des Nieuwen Testaments, dewelke, alhoewel zij van hun volharding en zaligheid zeker waren, nochtans in de gebeden en andere oefeningen der godzaligheid volhardende zijn geweest.

  7. Die leren: Dat het geloof dergenen, die maar voor een tijd geloven, van het rechtvaardigmakend en zaligmakend geloof niet verschilt, dan alleen in de duurzaamheid. Want Christus Zelf, Matth. 13:20 en Luk. 8:13 en vervolgens, stelt klaarblijkelijk daarbenevens nog drieërlei onderscheid tussen degenen, die maar voor een tijd geloven, en de ware gelovigen, als Hij zegt dat genen het zaad ontvangen in een steenachtige aarde, maar dezen in een goede aarde of goed hart; dat genen zonder wortel zijn, maar dezen een vasten wortel hebben; dat genen zonder vruchten zijn, maar dezen hun vrucht, in onderscheiden mate, met standvastigheid of volstandigheid voortbrengen.

  8. Die leren: Dat het niet ongerijmd is dat de mens, zijn eerste wedergeboorte verloren hebbende, wederom opnieuw, ja menigmaal wedergeboren worde. Want dezen loochenen door deze leer de onverderfelijkheid van het zaad Gods, waardoor wij wedergeboren worden. Tegen het getuigenis van den apostel Petrus: Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad , 1 Petr. 1:23,.

  9. Die leren: Dat Christus nergens gebeden heeft dat de gelovigen in het geloof onfeilbaarlijk zouden volharden. Want zij wederspreken Christus Zelven, Dewelke zegt: Ik heb voor u gebeden, Petrus, dat uw geloof niet ophoude. En den evangelist Johannes, dewelke getuigt dat Christus niet alleen voor de apostelen, maar ook voor al degenen, die door hun woord geloven zouden, gebeden heeft: Heilige Vader, bewaar ze in Uw Naam; en: Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze.


Toon nummering: naast | in tekst | niet