Dordtse Leerregels: hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2: Van den dood van Christus, en de verlossing der mensen door dezen
In deel 1 zijn er 9 artikelen: artikel 1 t/m artikel 9.
In deel 2 zijn er 7 artikelen: artikel 1 t/m artikel 7.
Verwerping der dwalingen
De rechtzinnige leer verklaard zijnde, verwerpt de Synode de dwalingen dergenen:
Die leren; Dat God de Vader Zijn Zoon tot den dood des kruises verordineerd heeft, zonder zekeren en bepaalden raad van iemand zekerlijk zalig te maken; alzo dat de noodzakelijkheid, nuttigheid en waardigheid van de verwerving van den dood van Christus wel zouden hebben kunnen bestaan, en in alle delen volmaakt, volkomen en in haar geheel blijven, zelfs al ware het dat de verworven verlossing niet één enig mens immermeer metterdaad ware toegeëigend geweest. Want deze leer strekt tot versmading van de wijsheid des Vaders en van de verdienste van Jezus Christus, en strijdt tegen de Schrift. Want zo zegt onze Zaligmaker: Ik stel Mijn leven voor de schapen, en ik ken dezelve , Joh. 10:15,27,. En de profeet Jesaja van den Zaligmaker: Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan , Jes. 53:10,. Eindelijk, zij stoot om het artikel des geloofs, waarmede wij geloven: de algemene Christelijke Kerk.
Die leren: Dat dit doel van den dood van Christus niet geweest is, dat Hij metterdaad het nieuwe verbond der genade door Zijn bloed zou bevestigen; maar alleen dat Hij den Vader een bloot recht zou verwerven, om met de mensen wederom zodanig verbond als het Hem believen zou, hetzij der genade of der werken, te kunnen oprichten. Want zulks strijdt tegen de Schrift, dewelke leert dat Christus geworden is Borg en Middelaar van een beter, dat is van het nieuwe verbond , Hebr. 7:22,, en dat een testament in de doden eerst vast is , Hebr. 9:15, 17,.
Die leren: Dat Christus door Zijn genoegdoening voor niemand zekerlijk de zaligheid zelve, en het geloof, waardoor deze genoegdoening van Christus tot zaligheid krachtiglijk toegeëigend wordt, verdiend heeft; maar alleen voor den Vader verworven heeft de macht of den volkomen wil, om opnieuw met de mensen te handelen, en nieuwe voorwaarden, zulke als Hij zou willen, voor te schrijven, van dewelke de volbrenging aan den vrijen wil des mensen hangen zou; en dat het derhalve had kunnen geschieden, dat óf niemand, óf alle mensen die zouden vervullen. Want dezen gevoelen al te verachtelijk van den dood van Christus, erkennen geenszins de voornaamste vrucht of weldaad door dezen verkregen, en brengen wederom uit de hel te voorschijn de Pelagiaanse doling.
Die leren: Dat het nieuwe verbond der genade, dat God de Vader, door tussenkomen van den dood van Christus, met de mensen gemaakt heeft, niet daarin bestaat, dat wij door het geloof, voor zoveel het de verdienste van Christus aanneemt, voor God gerechtvaardigd en zalig gemaakt worden; maar daarin, dat God, afgeschaft hebbende het afeisen van de volmaakte gehoorzaamheid der wet, het geloof zelf en de gehoorzaamheid des geloofs, alhoewel onvolmaakt, voor de volmaakte gehoorzaamheid der wet rekent, en der beloning des eeuwigen levens uit genade waardig acht. Want dezen wederspreken de Schrift: Zij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed , Rom. 3:24, 25,; en brengen met den goddelozen Socinus voort een nieuwe en vreemde rechtvaardigmaking des mensen voor God, tegen de eendrachtige overeenstemming van de ganse Kerk.
Die leren: Dat alle mensen in den staat der verzoening en de genade des verbonds zijn aangenomen, alzo dat niemand om de erfzonde der verdoemenis schuldig is of verdoemd zal worden, maar alle mensen van de schuld dezer zonde vrij zijn. Want dit gevoelen strijdt tegen de Schrift welke zegt dat wij van nature kinderen des toorns zijn.
Die het onderscheid tussen verwerving en toeëigening daartoe gebruiken, opdat zij den onvoorzichtigen en onervarenen dit gevoelen zouden kunnen inplanten, dat God, zoveel Hem aangaat, aan alle mensen die weldaden, die door den dood van Christus verkregen worden, gelijkelijk heeft willen mededelen; maar dat sommigen de vergeving der zonden en het eeuwige leven deelachtig worden, anderen niet, dat zulk onderscheid hangt aan hun vrijen wil, dewelke zichzelven voegt bij de genade, die zonder onderscheid aangeboden wordt, en dat het niet hangt aan die bijzondere gave der barmhartigheid, die krachtiglijk in hen werkt, opdat zij zichzelven die genade boven anderen zouden toeëigenen. Want dezen, zich houdende alsof zij dit onderscheid in een gezonde mening voorstelden, trachten den volke het verderfelijk venijn van de Pelagiaanse dwalingen in te geven.
Die leren: Dat Christus voor diegenen, die God ten hoogste liefheeft en ten eeuwigen leven heeft verkoren, niet heeft kunnen noch moeten sterven, en ook niet gestorven is, naardien dezulken den dood van Christus niet van node hebben. Want zij wederspreken den apostel, die zegt: Christus heeft mij liefgehad en heeft Zichzelven voor mij overgegeven , Gal. 2:20,. Insgelijks: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is , Rom. 8:33, 34,, namelijk, voor hen; en den Zaligmaker, Die zegt: Ik stel Mijn leven voor de schapen , Joh. 10:15,; en: Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden , Joh. 15:12, 13,.