Dordtse Leerregels: hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2: Van den dood van Christus, en de verlossing der mensen door dezen

In deel 1 zijn er 9 artikelen: artikel 1 t/m artikel 9.

In deel 2 zijn er 7 artikelen: artikel 1 t/m artikel 7.


Van den dood van Christus, en de verlossing der mensen door dezen

  1. God is niet alleen ten hoogste barmhartig, maar ook ten hoogste rechtvaardig. En Zijn gerechtigheid (gelijk Hij Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft) vereist dat onze zonden, tegen Zijn oneindige Majesteit begaan, niet alleen met tijdelijke, maar ook met eeuwige straffen, beide naar ziel en lichaam, gestraft worden; welke straffen wij niet kunnen ontgaan, tenzij aan de gerechtigheid Gods genoeg geschiede.

  2. Maar alzo wij zelven niet kunnen genoegdoen, en ons van den toorn Gods bevrijden, zo heeft God uit oneindige barmhartigheid Zijn eniggeboren Zoon ons tot een Borg gegeven, Die, opdat Hij voor ons zou genoegdoen, voor ons of in onze plaats zonde en vervloeking aan het kruis geworden is.

  3. Deze dood van den Zone Gods is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld.

  4. En deze dood is daarom van zo grote kracht en waardigheid, omdat de Persoon, Die dien geleden heeft, niet alleen een waarachtig en volkomen heilig mens is, maar ook de eniggeboren Zone Gods, van éénzelfde eeuwig en oneindig wezen met den Vader en den Heiligen Geest, zodanig als onze Zaligmaker wezen moest. Daarenboven, omdat Zijn dood is vergezelschapt geweest met het gevoel van den toorn Gods en van den vloek, dien wij door onze zonden verdiend hadden.

  5. Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.

  6. Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld.

  7. Maar zovelen als waarachtiglijk geloven, en door den dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, die genieten deze weldaad alleen uit Gods genade, hun van eeuwigheid in Christus gegeven, welke genade Hij niemand schuldig is.

  8. Want dit is geweest de gans vrije raad, de genadige wil en het voornemen van God den Vader, dat de levendmakende en zaligmakende kracht van den dierbaren dood Zijns Zoons zich uitstrekken zou tot alle uitverkorenen, om die alleen met het rechtvaardigmakend geloof te begiftigen, en door ditzelve onfeilbaar tot de zaligheid te brengen; dat is: God heeft gewild, dat Christus door het bloed Zijns kruises , waarmede Hij het nieuwe verbond bevestigd heeft,, uit alle volken, stammen, geslachten en tongen, diegenen allen, en die alleen, krachtiglijk zou verlossen, die van eeuwigheid tot de zaligheid verkoren, en van den Vader Hem gegeven zijn; hen zou begiftigen met het geloof, hetwelk Hij hun, gelijk ook andere zaligmakende gaven des Heiligen Geestes, door Zijn dood heeft verworven; en hen van al hun zonden, zowel de aangeborene als de werkelijke, zowel na als vóór het geloof begaan, door Zijn bloed zou reinigen, tot het einde toe getrouwelijk bewaren, en ten laatste zonder enige vlek en rimpel heerlijk voor Zich stellen.

  9. Deze raad, voortkomende uit de eeuwige liefde Gods tot de uitverkorenen, is van den aanbeginne der wereld tot op dezen tegenwoordigen tijd, de poorten der hel zich tevergeefs daartegen stellende, krachtiglijk vervuld geweest, en zal ook voortaan vervuld worden, alzo dat de uitverkorenen te zijner tijd tot één vergaderd zullen worden, en dat er altijd zal zijn een Kerk der gelovigen, gefundeerd in het bloed van Christus, dewelke Hem, haar Zaligmaker, Die voor haar, als een bruidegom voor zijn bruid, aan het kruis Zijn leven overgegeven heeft, standvastiglijk beminne, geduriglijk diene, en hier en in alle eeuwigheid prijze.