Bijbelboeken
Spreuken 6:1-35
Waarschuwing tegen borgtocht, luiheid, valsheid en ontucht
- Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;
- Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds.
- Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.
- Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering;
- Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.
- Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs;
- Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende,
- Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst.
- Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?
- Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende;
- Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man.
- Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om;
- Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren;
- In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in.
- Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.
- Deze zes haat de Heere; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel:
- Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten;
- Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;
- Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.
- Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet.
- Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.
- Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.
- Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;
- Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.
- Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.
- Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.
- Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden?
- Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?
- Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.
- Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
- En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.
- Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;
- Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden.
- Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen.
- Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
Ga naar hoofdstuk 5 of hoofdstuk 7.