Spreuken 24:1-34
Vermaningen
- Zijt niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten, om bij hen te zijn.
- Want hun hart bedenkt verwoesting, en hun lippen spreken moeite.
- Door wijsheid wordt een huis gebouwd, en door verstandigheid bevestigd;
- En door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en liefelijk goed.
- Een wijs man is sterk; en een man van wetenschap maakt de kracht vast.
- Want door wijze raadslagen zult gij voor u den krijg voeren, en in de veelheid der raadgevers is de overwinning.
- Alle wijsheid is voor den dwaze te hoog; hij zal in de poort zijn mond niet opendoen.
- Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van schandelijke verdichtselen noemen.
- De gedachte der dwaasheid is zonde; en een spotter is den mens een gruwel.
- Vertoont gij u slap ten dage der benauwdheid, uw kracht is nauw.
- Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt.
- Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet; zal Hij, Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uwe ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn werk.
- Eet honig, mijn zoon! want hij is goed, en honigzeem is zoet voor uw gehemelte.
- Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen, en uw verwachting zal niet afgesneden worden.
- Loer niet, o goddeloze! op de woning des rechtvaardigen; verwoest zijn legerplaats niet.
- Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen, en opstaan; maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen.
- Verblijd u niet, als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen;
- Opdat het de Heere niet zie, en het kwaad zij in Zijn ogen en Hij Zijn toorn van hem afkere.
- Ontsteek u niet over de boosdoeners; zijt niet nijdig over de goddelozen.
- Want de kwade zal geen beloning hebben, de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.
- Mijn zoon! vrees den Heere en den koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan;
- Want hun verderf zal haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang?
- Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen, is niet goed.
- Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natien zullen hem gram zijn.
- Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal liefelijkheid zijn; en de zegen des goeds zal op hen komen.
- Men zal de lippen kussen desgenen, die rechte woorden antwoordt.
- Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis.
- Wees niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden met uw lip?
- Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk.
- Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens;
- En ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken.
- Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan;
- Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;
- Zo zal uw armoede u overkomen, als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man.
Ga naar hoofdstuk 23 of hoofdstuk 25.