Psalmen 5:1-12
Bede om rechtvaardiging der vromen
- Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechiloth. (5:2) O Heere, neem mijn redenen ter ore; versta mijn overdenking.
- (5:3) Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden.
- (5:4) Des morgens, Heere, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken, en wacht houden.
- (5:5) Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren.
- (5:6) De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid.
- (5:7) Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de Heere een gruwel.
- (5:8) Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze.
- (5:9) Heere! Leid mij in Uw gerechtigheid, om mijner verspieders wil; richt Uw weg voor mijn aangezicht.
- (5:10) Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.
- (5:11) Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.
- (5:12) Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben.
- (5:13) Want Gij, Heere, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen, als met een rondas.
Ga naar hoofdstuk 4 of hoofdstuk 6.
Bekijk de berijmde versie van Psalm 5.