Numeri 21:10-23
Verscheidene tochten van het volk Israëls
- Toen verreisden de kinderen Israels, en zij legerden zich te Oboth.
- Daarna reisden zij van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim in de woestijn, die tegenover Moab is, tegen den opgang der zon.
- Van daar reisden zij, en legerden zich bij de beek Zered.
- Van daar reisden zij, en legerden zich aan deze zijde van de Arnon, welke in de woestijn is, uitgaande uit de landpalen der Amorieten; want de Arnon is de landpale van Moab, tussen Moab en tussen de Amorieten.
- (Daarom wordt gezegd in het boek van de oorlogen des Heeren: Tegen Waheb, in een wervelwind, en tegen de beken Arnon,
- En den afloop der beken, die zich naar de gelegenheid van Ar wendt, en leent aan de landpale van Moab.)
- En van daar reisden zij naar Beer. Dit is de put, van welken de Heere tot Mozes zeide: Verzamel het volk, zo zal Ik hun water geven.
- (Toen zong Israel dit lied: Spring op, gij put, zingt daarvan bij beurte!
- Gij put, dien de vorsten gegraven hebben, dien de edelen des volks gedolven hebben, door den wetgever, met hun staven.) En van de woestijn reisden zij naar Mattana;
- En van Mattana tot Nahaliel; en van Nahaliel tot Bamoth;
- En van Bamoth tot het dal, dat in het veld van Moab is, aan de hoogte van Pisga, en dat tegen de wildernis ziet.
- Toen zond Israel boden tot Sihon, den koning der Amorieten, zeggende:
- Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet afwijken in de akkers, noch in de wijngaarden; wij zullen het water der putten niet drinken; wij zullen op den koninklijken weg gaan, totdat wij uw landpale doorgetogen zijn.
- Doch Sihon liet Israel niet toe, door zijn landpale door te trekken; maar Sihon vergaderde al zijn volk, en hij ging uit, Israel tegemoet, naar de woestijn, en hij kwam te Jahza, en streed tegen Israel;
Ga naar hoofdstuk 20 of hoofdstuk 22.