Maleachi 1:1-5

Op deze pagina:

Israëls ondankbaarheid

De last van het woord des Heeren tot Israel, door den dienst van Maleachi. Ik heb u liefgehad, zegt de Heere; maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de Heere; nochtans heb Ik Jakob liefgehad. En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn. Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de Heere der heirscharen: Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, op hetwelk de Heere vergramd is tot in eeuwigheid. En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De Heere zij groot gemaakt, van de landpale Israels af!