Bijbelboeken
Jona 2:1-10
Jona in den vis. Zijn gebed om verlossing
- En Jona bad tot den Heere, zijn God, uit het ingewand van den vis.
- En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den Heere, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem.
- Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen.
- En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen.
- De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.
- Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o Heere, mijn God!
- Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den Heere, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.
- Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.
- Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des Heeren.
- De Heere nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.
Ga naar hoofdstuk 1 of hoofdstuk 3.