Job 40:1-24

Job weder door God bestraft

(39:34) En de Heere antwoordde Job, en zeide:

(39:35) Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop.

(39:36) Toen antwoordde Job den Heere, en zeide:

(39:37) Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond.

(39:38) Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren.

(40:1) En de Heere antwoordde Job uit een onweder, en zeide:

(40:2) Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.

(40:3) Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?

(40:4) Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?

(40:5) Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!

(40:6) Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem!

(40:7) Zie allen hoogmoedige, en breng hem ten onder; en verpletter de goddelozen in hun plaats!

(40:8) Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen!

(40:9) Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben.

(40:10) Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund.

(40:11) Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks.

(40:12) Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten.

(40:13) Zijn beenderen zijn als vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen.

(40:14) Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht.

(40:15) Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar.

(40:16) Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks.

(40:17) De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem.

(40:18) Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken.

(40:19) Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen?