Jeremia 25:15-38
De beker van des HEEREN toorn aan alle volken toegediend
- Want alzo heeft de Heere, de God Israels, tot mij gezegd: Neem dezen beker des wijns der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken, tot welke Ik u zende;
- Dat zij drinken, en beven, en dol worden, vanwege het zwaard, dat Ik onder hen zal zenden.
- En ik nam den beker van des Heeren hand, en ik gaf te drinken al den volken, tot welke de Heere mij gezonden had;
- Namelijk Jeruzalem en de steden van Juda, en haar koningen, en haar vorsten; om die te stellen tot een woestheid, tot een ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, gelijk het is te dezen dage;
- Farao, den koning van Egypte, en zijn knechten, en zijn vorsten, en al zijn volk;
- En den gansen gemengden hoop, en allen koningen des lands van Uz; en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon, en Gaza, en Ekron, en het overblijfsel van Asdod;
- Edom, en Moab, en den kinderen Ammons;
- En allen koningen van Tyrus, en allen koningen van Sidon; en den koningen der eilanden, die aan gene zijde der zee zijn.
- Dedan, en Thema, en Buz, en allen, die aan de hoeken afgekort zijn;
- En allen koningen van Arabie; en allen koningen des gemengden hoops, die in de woestijn wonen;
- En allen koningen van Zimri, en allen koningen van Elam, en allen koningen van Medie;
- En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den anderen; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken.
- Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israels: Drinkt, en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard, dat Ik onder u zal zenden.
- En het zal geschieden, wanneer zij weigeren zullen den beker van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot hen zeggen zult: Zo zegt de Heere der heirscharen: Gij zult zekerlijk drinken!
- Want ziet, in de stad, die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de Heere der heirscharen.
- Gij zult dan al deze woorden tot hen profeteren, en gij zult tot hen zeggen: De Heere zal brullen uit de hoogte, en Zijn stem verheffen uit de woning Zijner heiligheid; Hij zal schrikkelijk brullen over Zijn woonstede; Hij zal een vreugdegeschrei, als de druiven treders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde.
- Het geschal zal komen tot aan het einde der aarde; want de Heere heeft een twist met de volken, Hij zal gericht houden met alle vlees; de goddelozen heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt de Heere.
- Zo zegt de Heere der heirscharen: Ziet, een kwaad gaat er uit van volk tot volk. en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden der aarde.
- En de verslagenen des Heeren zullen te dien dage liggen van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; zij zullen niet beklaagd, noch opgenomen, noch begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn.
- Huilt, gij herders! en schreeuwt, en wentelt u in de as, gij heerlijken van de kudde! want uw dagen zijn vervuld, dat men slachten zal, en van uw verstrooiingen, dan zult gij vervallen als een kostelijk vat.
- En de vlucht zal vergaan van de herders, en de ontkoming van de heerlijken der kudde.
- Er zal zijn een stem des geroeps der herderen, en een gehuil der heerlijken van de kudde, omdat de Heere hun weide verstoort.
- Want de landouwen des vredes zullen uitgeroeid worden, vanwege de hittigheid des toorns des Heeren.
- Hij heeft, als een jonge leeuw, Zijn hutte verlaten; want hunlieder land is geworden tot een verwoesting, vanwege de hittigheid des verdrukkers, ja, vanwege de hittigheid Zijns toorns.
Ga naar hoofdstuk 24 of hoofdstuk 26.