Jeremia 22:1-12
Heere: Ga af in het huis des konings van Juda, en spreek aldaar dit woord. Alzo zegt de Heeren, gij koning van Juda, gij, die zit op Davids troon, gij, en uw knechten, en uw volk, die door deze poorten ingaan! En zeg: Hoor het woord des Heere: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. Zo zegt de Want indien gijlieden deze zaak ernstiglijk zult doen, zo zullen door de poorten van dit huis koningen ingaan, zittende den David op zijn troon, rijdende op wagens en op paarden, hij, en zijn knechten, en zijn volk.Heere, dat dit huis tot een woestheid worden zal. Indien gij daarentegen deze woorden niet zult horen, zo heb Ik bij Mij gezworen, spreekt de Heere van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een Gilead, een hoogte van Libanon; maar zo Ik u niet zette als een woestijn en onbewoonde steden! Want zo zegt de Want Ik zal verdervers tegen u heiligen, elk met zijn gereedschap; die zullen uw uitgelezen cederen omhouwen, en in het vuur werpen.Heere alzo gedaan aan deze grote stad? Dan zullen veel heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de Heeren, huns Gods, hebben verlaten, en hebben zich voor andere goden nedergebogen, en die gediend. En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond des
Profetie over Sallum
Weent niet over den dode, en beklaagt hem niet; weent vrij over dien, die weggegaan is, want hij zal nimmermeer wederkomen, dat hij het land zijner geboorte zie.Heere van Sallum, den zoon van Josia, koning van Juda, die in de plaats van zijn vader Josia regeerde, die uit deze plaats is uitgegaan: Hij zal daar nimmermeer wederkomen. Want zo zegt de Maar in de plaats, waarhenen zij hem gevankelijk hebben weggevoerd, zal hij sterven, en dit land zal hij niet meer zien.
Ga naar hoofdstuk 21 of hoofdstuk 23.