Bijbelboeken

Haggai 2:1-10

De heerlijkheid van den herbouwden tempel

(2:2) In de zevende maand, op den een en twintigsten der maand, geschiedde het woord des Heeren door den dienst van den profeet Haggai, zeggende: (2:3) Spreek nu tot Zerubbabel, den zoon van Sealthiel, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende: (2:4) Wie is onder ulieden overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft, en hoedanig ziet gij hetzelve nu? Is dit niet als niets in uw ogen? (2:5) Doch nu, wees sterk, gij Zerubbabel! spreekt de Heere; en wees sterk, gij Josua, zoon van Jozadak, hogepriester! en wees sterk, al gij volk des lands! spreekt de Heere; en werkt, want Ik ben met u, spreekt de Heere der heirscharen; (2:6) Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u; vreest niet! (2:7) Want alzo zegt de Heere der heirscharen: Nog eens, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge doen beven. (2:8) Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Heere der heirscharen. (2:9) Mijn is het zilver, en Mijn is het goud, spreekt de Heere der heirscharen. (2:10) De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt de Heere der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de Heere der heirscharen. (2:11) Op den vier en twintigsten dag der negende maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des Heeren door den dienst van den profeet Haggai, zeggende:

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet