Bijbelboeken

Genesis 17:1-8

Naamsverandering van Abram en Sarai

1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de Heere aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen.3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende:4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden!5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen.7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.

Ga naar of .


Toon nummering: naast | in tekst | niet
Deze pagina afdrukken